Natuurlijke verdediging

 

Inleidingalgemene informatie

Ons verdedigingssysteem tegen vreemde indringers bestaat uit twee ‘frontlijnen’: een eerste aan de buitenkant van het lichaam (huid en slijmvliezen) om de toegang van micro-organismen tot de weefsels te beletten.

Een tweede aan de binnenkant om eventueel binnengedrongen microben zo snel mogelijk uit te schakelen en te vernietigen. De inwendige afweer of de natuurlijke verdediging zorgt er ook voor dat ons lichaam bij een volgende aanval het micro-organisme herkent, waardoor de verdediging sneller en efficiënter verloopt.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


Uitwendige afweer

Onze uitwendige afweer moet beletten dat micro-organismen in de weefsels binnen raken.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


Inwendige afweer of natuurlijke verdediging

De inwendige afweer of de natuurlijke verdediging steunt op een reeks speciale verdedigingscellen (witte bloedcellen) leukocyten waarom niet gewoon de meest courante term gebruiken die elk een specifieke taak hebben. Ze zitten overal in het lichaam en bewegen zich via het bloed en het lymfestelsel.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


Niet-specifieke afweer

Geconfronteerd met schadelijke stoffen of organismen reageren de witte bloedcellen met een niet-specifieke afweer die bij ieder mens vanaf de geboorte in aanleg aanwezig is.

Bij de niet-specifieke afweer tegen vooral bacteriële infecties spelen de fagocyteneen specifiek               of eetcellen een centrale rol. Dit is het meest voorkomende type van witte bloedcellen. Zij zijn in de weefsels, zoals botten en lever, maar ook in de kanalen van bloed en lymfe, te vinden. Meestal doen zij dienst als opruimers, maar bij een infectie worden ze gemobiliseerd om de indringers te neutraliseren. Op deze plaats samenkomen en er stoffen afscheiden die nieuwe cellen aantrekken en activeren, is hun tactiek. Ze worden aangetrokkenlokt  door vreemd materiaal (bv. bacteriën) en ook door chemische signalen die ontstaan bij complementactivatie. Ze verzamelen zich op de plaats van infectie, omsluiten de bacteriën en brengen ze naar binnen in hun cellichaam waar ze vernietigd worden door krachtige chemische stoffen. Dit proces heet fagocytose  Zo wordt de bacterie de kans ontnomen om zich te vermenigvuldigen en te verspreiden, waardoor een ernstige infectie kan worden voorkomen. fagocytose.

Er bestaan twee types van fagocyten: macrofagen en granulocyten.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


Specifieke afweer

Er bestaat ook een tweede afweersysteem, de specifieke immuniteit.

 

Specifieke immuniteit betekent dat het lichaam reageert met een in de loop van het leven ontwikkelde specifieke afweer. Deze afweerreactie is gericht tegen slechts één specifiek micro-organisme of antigeen. Bovendien wordt er een immunologisch geheugen gebouwd, d.w.z. dat bij een hernieuwd contact met hetzelfde micro-organisme een veel snellere en efficiëntere reactie optreedt. Na een eenmaal doorgemaakte kinderziekte, zoals mazelen, zijn er bv. zo veel antistoffen voorradig, dat de verwekkers van de mazelen een tweede keer geen kans hebben.

Bij de specifieke afweer is een centrale rol weggelegd voor een ander specifiek type van witte bloedcellen, de lymfocyten.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


Lymfocyten

Lymfocyten zijn witte bloedcellen die gespecialiseerd zijn in het ontwikkelen van immuniteit bij een infectie. Ze worden rond de geboorte gevormd in het beenmerg, opgesplitst in twee aparte soorten en elk uitgezonden naar een andere ‘opleidingsplaats’. De T-lymfocyten (T (B van beenmerg het beenmergvan thymus) gaan naar de thymus, een orgaan onder het borstbeen, en de B-lymfocyten) naar limfoid weefsel in de darmwand. Daar worden ze getraind voor specifieke opdrachten en wordt elke lymfocyt voorzien van een unieke ontvanger of receptor waarmee hij één welbepaald antigeen (van meer dan 100 miljoen bestaande) kan herkennen en erop reageren.

De B-lymfocyten zullen instaan voor de productie van specifieke antistoffen die uit drie voorname onderklassen IgM, IgG en IgA bestaan.

Bij het eerste contact met een antigeen reageren de enkele B-lymfocyten met de juiste receptor voor dat antigeen op de prikkeling door zich eerst honderdvoudig te vermenigvuldigen en zich daarna om te vormen tot plasmacellen na contact met gelijkaardige T-lymfocyten. Die plasmacellen produceren vooral de meer efficiënte IgG en IgA antistoffen (immunoglobuline), specifiek gericht tegen de geïndentificeerde indringers. De plasmacellen kan men vergelijken met een sproeisysteem dat antistoffen spuit  die door het lichaam raast stromen om de vijandige stoffen en of ziekteverwekkers te markeren met een chemisch ankertje. De aldus gemerkte indringer wordt daarna door fagocyten herkend, vastgeankerd, binnengesleept in de cel en vernietigd.

Een deel van de plasmacellen blijft na afloop bewaard als geheugencellen die jaren kunnen overleven. Bij een nieuwe infectie met dezelfde pathogeen zullen die onmiddellijk starten met de productie van specifieke antistoffen en de ziekteverwekkers snel onderdrukken. Dit geeft de immuniteit.

De T-lymfocyten vormen de logistieke eenheden die de afweer tegen ziektekiemen bewaken en coördineren. Er zijn drie soorten : de
T-helpers, de T-remmers en de T-geheugencellen. Daarnaast zijn er de speciale interventietroepen, de T-doders, die met virus besmette cellen vernietigen.

Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding


- De T-helpers werken als ‘undercoveragenten’: ze besluipen verdachte indringers en nemen ongemerkt een afdruk van hun oppervlakte. Wanneer ze die herkennen, slaan ze meteen alarm bij de B-lymfocyten, die vervolgens massaal uitrukken om alle verdachten te markeren..

Complementactivatie

Het complementsysteem is een alarminstallatie die lokaal alarmsignalen uitzendt als er vreemde stoffen aanwezig zijn en die de benodigde verdedigingscellen (fagocyten) oproept om te handelen.

Complement is een verzamelnaam van negen eiwitten in het bloed die na activatie onderling in een bepaalde volgorde reageren als een soort kettingreactie. Hierbij wordt telkens een stukje afgesplitst van het volgende eiwit dat op zijn beurt geactiveerd wordt en de reactie verderzet.

De complementactivatie kan op gang gebracht worden door fragmenten van bacteriëncelwanden zolang er nog geen specifieke antistoffen zijn. Men noemt dit de alternatieve zijweg. Maar de sterkste activatie gebeurt door een complex gevormd door de reactie van een antigeen met zijn specifieke antistof.

Het effect van de kettingreactie is drievoudig:

a)    de kleine afgesplitste fragmenten zorgen voor een "acute fase reactie" die de bloedvaten ter plaatse doet uitzetten (vasodilatatie). Hierdoor sijpelt er meer vocht in de weefsels met opgeloste stoffen (bv. antistoffen en nieuwe complementfactoren) en kunnen ook fagocyten gemakkelijker door de wijdere mazen van de haarvaatjes doorglippen. Dezelfde fragmenten lokken ter plaatse ook fagocyten aan. Bij aanhoudende complementactivatie gaan ook de granulocyten uit de reserve van het beenmerg in het bloed verschijnen (leukocytose). Het resultaat is dat de weefsels op de plaats van infectie door de instroom van vocht en fagocyten gezwollen, warm, rood en pijnlijk zijn. Dit is de ontstekingsreactie, een onaangenaam maar uiterst nuttig fenomeen in de verdediging.

b)    de grotere fragmenten van de eerste vier eiwitten vormen een complex dat het antigeen vastbindt aan de fagocyten. Bij een antigeen-antistof reactie zal de drager van het antigeen (de microbe) op meerdere plaatsen gebonden worden aan de fagocyt en niet meer kunnen ontsnappen.

c)     tenslotte gaan de componenten 5 tot 9 een krachtig enzym (fosfolipase) vormen dat gaatjes boort in de celwanden van microben en ze zo kwetsbaar maakt voor de chemische wapens van de fagocyten.


Terug naar boven

Terug naar de algemene inleiding